De latere voorzitter van de Joodse Raad waarschuwde al voor 1940 voor de nazi’s, maar niemand luisterde naar hem

Er waren eens twee mannen, die in de jaren dertig van de vorige eeuw waarschuwden voor het gevaar van het nationaal-socialisme. De één zou na de Tweede Wereldoorlog geëerd worden, de ander niet. Zo zou je Joodse klokkenluiders van Piet Hagen kunnen samenvatten.

De man die niet werd geëerd was David Cohen. Zijn naam is vooral verbonden aan de Joodse Raad, waarvan hij voorzitter was. De Joodse Raad werd in de Tweede Wereldoorlog door de Duitse bezetters ingesteld om de Joodse gemeenschap in Nederland te besturen en uiteindelijk te deporteren. Naïviteit is wel het minste dat Cohen na de oorlog verweten werd.

Hagen zet daar een heel ander beeld tegenover van Cohen vóór de oorlog. ‘Cohen’, schrijft hij, ‘heeft al vroeg als een soort klokkenluider alarm geslagen, terwijl de Nederlandse regering nog krampachtig vasthield aan het inmiddels achterhaalde idee van neutraliteit’.

Piet Hagen kwam op het idee voor Joodse klokkenluiders toen zijn vorige boek, het lijvige Dubbel zondebok – Joodse journalisten in tijden van antisemitisme en vervolging, 1920-1945, vorig jaar bij de drukker lag. Hij realiseerde zich dat hij daarin te weinig aandacht had besteed aan het Jewish Central Information Office. Je zou dit boek dan ook kunnen zien als een vergeten hoofdstuk. Maar eigenlijk is het goed dat het apart is verschenen, omdat Cohen zo meer nadruk krijgt.

Het Jewish Central Information Office (JCIO) was een soort persbureau dat vanuit een kantoor in de Amsterdamse Jan van Eijckstraat de media en de overheid voedde met informatie over de vervolging van Joden in nazi-Duitsland. In de periode 1934-1939 verspreidde het 1200 persberichten en publicaties. Classicus David Cohen gaf leiding aan het JCIO samen met Alfred Wiener, een Joodse arabist die was gevlucht uit Duitsland. Het bureau rapporteerde onder meer over de rassentheorie van de nazi’s, de diefstal van Joodse eigendommen, acties tegen Joodse artsen en andere beroepsgroepen en de toestanden in concentratiekampen. In totaal werkten er – niet allemaal gelijktijdig – zestien mensen.

Lang daarvoor zet Cohen zich al in voor Joodse vluchtelingen. In Deventer, waar hij in 1882 is geboren, ziet hij aan het begin van de eeuw treinen passeren met Joodse emigranten die vluchten voor antisemitisch geweld in Oost-Europa. Met zijn broers gaat hij naar het station om hen thee aan te bieden en een praatje te maken. Als vanaf 1933 ook steeds meer Duitse Joden vluchten voor het nazi-regime richt Cohen met andere notabelen – inmiddels is hij hoogleraar – het Comité voor Bijzondere Joodse Belangen op. ‘Met wisselend succes pleit Cohen bij de overheid voor een ruimhartig toelatingsbeleid voor vluchtelingen’, schrijft Hagen. ‘Hij wordt daarom wel de officieuze staatssecretaris voor Joodse vluchtelingen genoemd.’ Het Comité zorgt voor hulp aan vluchtelingen en organiseert protesten tegen de gebeurtenissen in Duitsland.

Hagen is niet de eerste die het opmerkt, maar met de kennis van nu is het toch weer schokkend om te lezen: in 1939 is de regering Colijn bang dat kritiek op de nazi’s de relatie met Hitler, een bevriend staatshoofd, zal verstoren. ‘Dat zou de neutraliteitspolitiek van Nederland ondergraven en de kans op een Duitse inval vergroten’, aldus Hagen. Als de Nederlandse regering vermoedt dat het JCOI betrokken is bij de publicatie van een kritisch boek over het nationaal-socialisme van de uit Duitsland gevluchte historicus en journalist Konrad Heiden wordt Cohen ontboden bij Colijn.

Wiener en Cohen besluiten daarop dat het beter is hun kantoor naar Londen te verhuizen. Wiener verhuist mee en zal later veel lof krijgen voor zijn werk, Cohen blijft. In september 1944 wordt hij afgevoerd naar Theresienstadt, maar hij overleeft de oorlog. Na 1945 moet hij zich verantwoorden voor zijn rol als voorzitter van de Joodse Raad. Hoe is het mogelijk dat de man die in de jaren dertig zo scherp het dreigende gevaar van de nazi’s zag, tijdens de oorlog medewerking verleende aan hun moorddadige regime? Hagen heeft er geen goed antwoord op, behalve de constatering dat Cohen er tot zijn dood zelf ook mee worstelde. Kort voor zijn overlijden had hij een gesprek met historicus Loe de Jong, waarin hij ‘eerder fluisterend dan duidelijk sprekend’ bekende dat ‘geen nacht voorbij ging waarin hij zich niet de nimmer aflatende, martelende vraag stelde hoe hij had kunnen doen wat hij had gedaan’.


Lees ook
Lees ook de recensie van dit boek over de Joodse Raad.

Een administratieve afdeling van de <strong>Joodsche Raad</strong>, vermoedelijk in het hoofdgebouw op de Nieuwe Keizersgracht 58 in Amsterdam.” class=”dmt-article-suggestion__image” src=”http://nltoday.news/wp-content/uploads/2023/11/de-latere-voorzitter-van-de-joodse-raad-waarschuwde-al-voor-1940-voor-de-naziac280c299s-maar-niemand-luisterde-naar-hem-1.jpg”><br />
</a> </p>
<aside data-article-id=